Edwin heet-ie. Of althans, dat geloof ik, dus zo noem ik hem. Hij woont hier in de buurt. Beschermd. In een kleinschalig wooncomplex van een zorginstelling een paar straten verderop. Op het eerste gezicht is er niets bijzonders aan hem. Een vrij kleine, iets gezette man met een vriendelijk gezicht, wat ouder dan ik. Maar als je beter kijkt, ontdek je de kwetsbaarheid. En als hij begint te praten wordt het duidelijk. De klank van zijn stem die van een volwassen man, de toon van een kind van een jaar of tien.
Jaren geleden kwam ik hem voor het eerst tegen. “Mevrouw mag ik u iets vragen?” Ik bleef staan, natuurlijk mocht dat. “Denk u ook dat ik stom ben? Ik geloof dat mensen denken dat ik stom ben en gevaarlijk, maar ik weet niet goed waarom. Vindt u dat ook?” Ik weet niet precies wat ik geantwoord heb, maar ik heb in elk geval gezegd dat ik dat helemaal niet vond. Dat ik hem natuurlijk niet kende, maar dat hij er heel aardig uitzag. En dat ik vooral vond dat hij zich niets aan moest trekken van wat andere mensen wel of niet zouden denken, maar gewoon lekker zichzelf moest zijn. Hij riep nog drie keer “dankuwel mevrouw, tot ziens mevrouw” achterom, terwijl hij wegliep. Het zijn van die momentjes die indruk maken, blijven hangen. Die me raken.
Een hele tijd later kwam ik hem weer tegen, maar had dat aanvankelijk niet door omdat de felle zomerzon me een beetje verblindde. Toen ik de enthousiaste begroeting hoorde herkende ik hem en riep hem na: “hoi, sorry, ik zag niet dat jij het was!” waarop hij terugriep “dat geeft niet hoor mevrouw, want ik weet dat u het bent en u weet dat ik het ben en dus is het goed hoor!”
Echte mensen. Zo noemde een bestuurder voor wie ik ooit werkte dat. We waren op werkbezoek geweest in een buurthuis is de Schilderwijk en op de weg terug zei hij tegen me “jeetje, dit zijn wel hele echte mensen hè?” In zijn stem een mengeling van respect, compassie en geraakt zijn. Ik begreep onmiddellijk wat hij bedoelde. Ja, echte mensen, dat was precies de goede beschrijving. En die beschrijving gebruik ik nog vaak.
Maar wat maakt echte mensen echt?
Voor mij heeft dat te maken met het ontbreken van camouflage, waardoor iemand volledig is teruggeworpen op de kern van mens zijn. De kwetsbaarheid van mens zijn. Het niet hebben van de mogelijkheden om je te camoufleren en dat noemen we dan in een aantal gevallen, zoals in het geval van Edwin, vanwege een ‘beperking’. Of omdat het leven zo hard is of is geweest, dat camoufleren niet meer gaat, omdat overleven het enige levensdoel is geworden. En in een heel enkel geval, omdat mensen er bewust voor kiezen niet aan camouflage te doen. Het is wat het is. En soms een bijzondere combinatie van de drie.
Je kwetsbaarheden, menselijke kwetsbaarheden kunnen camoufleren is een luxe. Je camoufleert met een rol die je hebt, in je werk of privé, een maatschappelijke positie. Met het je kunnen veroorloven van een levensstijl, door dingen te kunnen dóen. Menselijke kwetsbaarheid gaat over zijn. Mens zijn is dat wat overblijft als alle mogelijkheden tot camoufleren wegvallen. En ik vrees, dat Edwins vraag, of ik ook denk dat-ie stom is, niet voortkomt uit hemzelf, maar uit zijn ervaring. Wie niet camoufleert is anders, soms zelfs stom, voor een enkeling gevaarlijk. ‘Beperkt’. In het vermogen zijn echte mens-zijn te camoufleren.
Maar voor wat hij kan en is, gaan wij naar yogalessen, meditatiecursussen, betalen we ons blauw om coaches en schrijvers van zelfhulpboeken ons te laten vertellen dat we moeten onthechten, loslaten, op zoek moeten gaan naar ons echte zelf. Moeten afleren wat we ons een leven lang “onbeperkt zijn” hebben aangeleerd, onder de camouflage duiken op zoek naar de kern. Hilarisch toch, als je er over nadenkt? Ik denk dat ik daarom zo ontzettend hou van echte mensen. Bijvoorbeeld van mensen zoals Edwin. En op een bepaalde manier tegen hem opkijk. Het respect, zoals mijn baas dat destijds voelde. Omdat Edwin niks hoeft af te leren. Hij heeft nooit gecamoufleerd. Is gewoon wie hij is.
“Mevrouw mag ik u wat vragen?” Ik schiet in de lach en kijk hem aan. “Nee, dat mag je niet, want ik weet al wat je wilt vragen en we hadden afgesproken dat je dat niet meer zou doen”. Deze keer had hij tegenlicht en had niet gezien dat ik het was. “Oh nee, haha, nou zie ik het. Nee, ik zal het niet meer vragen. Hoe gaat het met u mevrouw? Vervelend van die Corona hè mevrouw? Maar gelukkig kan ik nog naar mijn moeder. Vanavond ga ik bij haar eten. Dag mevrouw, ik zal het niet meer vragen hoor mevrouw!”
Yorumlar